Tag Archief van: museum

Alésia ***
Mooi en interessant museum over de Galliërs en Caesar

Het MuséoParc Alésia in Bourgondië is een prachtig museum waar het verhaal van de slag die hier in de eerste eeuw voor Christus werd uitgevochten. Hier vochten de Romeinen onder leiding van Julius Caesar en een Gallisch leger van Vercingetorix om de hegemonie van Gallië. De slag was een militair huzaren stukje van de Romeinen die ondanks een numerieke minderheid wisten te winnen. Dit was het einde van de veroveringstocht van Caesar waardoor hij de rijkste man binnen het Romeinse rijk werd. Dit verhaal wordt op een zeer goede en boeiende manier verteld waar iedereen met een interesse in geschiedenis zijn hart kan ophalen. Ook voor kinderen is er genoeg te beleven!

Net als veel mensen kende ik Alésia eigenlijk alleen uit de strip Asterix waarin de Galliërs niet weten waar het ligt. Ze doen dit om ze niet herinnerd willen worden aan de grote slag die daar plaatsvond tussen de Galliërs en de Romeinen van Julius Caesar. Caesar hakte de Galliërs in de pan, bezette heel Gallië (heel Gallië? Nee…) en werd zo de machtigste man van het Romeinse Rijk. Al liep het met hem uiteindelijk niet goed af. Maar dat was op de trappen van de Senaat in Rome, hier in Gallië werd hij heer en meester.

Wie Asterix heeft gelezen, en met name het album ‘Het ijzeren schild’, weet dat Galliërs niet precies wilden weten waar Alésia lag. De nederlaag zou zoveel schaamte hebben veroorzaakt dat de plaats in het collectieve geheugen werd gewist. We zijn inmiddels ruim twintig eeuwen verder en na ontelbare vernederende nederlagen zijn de Fransen inmiddels zo ver om Alésia te accepteren en weten ze ook waar het ligt. Sterker nog ze hebben er in een prachtig museum neergezet en dat is absoluut een bezoek waard.

Alésia

Rating:

3 van 5 sterren (?)

Zeker zien:

- Beeld Vercingetorix
- Tentoonstelling

Locatie:

open in maps

Locatie:

Open in maps

Ik ben onder de indruk van het museum omdat hier de essentiële zaken bijzonder goed zijn aangepakt en uitstekend is uitgewerkt. Dat begint eigenlijk met de plek zelf maar ook over de vraag welk en hoe je het verhaal gaat vertellen is goed aangepakt. Ondanks dat hier één van de grootste veldslagen uit de Europese geschiedenis heeft plaats gevonden voordat het doden van mensen in de Eerste Wereldoorlog industrieel werd aangepakt, is hier van deze gebeurtenissen eigenlijk niets meer te zien. Ja de bergen zijn er nog maar voor de rest niets meer.

Architectuur

Begin daar maar eens een boeiend verhaal te vertellen maar dat is toch gelukt. Allereerst werd een goede architect ingehuurd die is moois en bijzonder kan neerzetten. Het resultaat is een rond gebouw van drie verdiepingen dat helemaal los staat in het landschap. De basis is een betonnen skelet dat aan de buitenkant fraai is versiert met hout met bovenop een enorme daktuin inclusief bomen en struiken.

Centrale hal in het museum van Alésia in Bourgondië

Het museum is een cylinder met in het midden een open ruimte.

De wandeling van de parkeerplaats naar het museum geeft je de mogelijkheid om het gebouw goed te bekijken. Na binnenkomst ontdek je dat het gebouw eigenlijk een enorme cilinder is waar de eerste verdieping niet meer lijkt dan een balkon die door trappen is verbonden met de begane grond. Het is een indrukwekkende hal die doet denken aan het Guggenheim in New York.

Expositie

De expositie bevindt zich op de eerste etage. Mij vielen hier twee dingen op; ten eerste is hier goed nagedacht wat er hier verteld wordt en ten tweede is dit uitmuntend uitgewerkt. De boel is lekker ruim opgezet en bijzonder smaakvol ingericht met oog voor details. Zo zijn de kleuren mooi en de lettertypes van de informatieteksten precies juist gekozen. Bovendien is alle belangrijke informatie in meerdere talen en dat is toch wel prettig.

Beeldje gevonden in de omgeving van Alésia

Één van de archeologische vondsten die zijn te bewonderen is dit nogal mannelijk beeldje van een paar centimeter hoog.

Vanzelfsprekend krijg je een goed beeld van de slag zelf en daar gaan ze best diep. Natuurlijk krijg je een overzicht van de Gallische oorlog en het verloop daarvan, daarover lees je verder in dit artikel meer want ik ging even helemaal los met dit verhaal.

Inleving

Daarnaast wordt er goed uitgelegd hoe de legers werkten en met welke wapentuig ze elkaar te lijf zijn gegaan. Daarbij wordt de inleving niet vergeten. Zo kan je jezelf versieren met een replica van een Romeinse- of Gallische helm en dat doet het natuurlijk goed voor een selfie.

Daar blijft het niet bij want dankzij toepassingen van nieuwe technieken als slimme camera’s en grote schermen kan je virtueel een training als legionair volgen en zo aan jouw skills met de Pilum werken.

Het is maar een voorbeeld van het toepassen van moderne technieken in deze tentoonstelling want deze staat vol met grote schermen, interactieve maquettes en zelfs een aantal bustes die doormiddel van projecties kunnen ‘praten’. Ook dit is uiterst smaakvol uitgevoerd waar je toch even van schrikt als je ineens Caesar ziet praten.

Bijzonder leuk vond ik een zaal aan de einde van de tentoonstelling met een overzicht van de impact van met name de Galliërs op de geschiedenis van Frankrijk. Met name in de negentiende eeuw, toen sterke nationalistische gevoelens werden ontwikkeld, werden de Galliërs gezien als een soort van oer-Fransen die zich eigenwijs hun vrijheid verdedigden. Dat is natuurlijk onzin maar het doet het altijd nog lekker als verhaal.

Het was dan ook aan de einde van de negentiende eeuw toen Napoleon III een paar kilometer verder een enorm beeld van Vercingetorix liet bouwen. Aan het einde van de negentiende eeuw is het nationale gevoel van de Fransen voldoende geworteld om ontdekt de commercie ook de kracht van de Galliërs ontdekt. Natuurlijk denk je direct aan de sigaretten van Jean-Paul Sartre maar de dappere strijders uit de oudheid waren ook goed om als autobanden, om de was mee te doen, op je brood te smeren en ga zo maar door.

Het enorme beel van Vercingetorix in Alésia

Het enorme beeld van Vercingetorix is uit de negentiende eeuw en laat goed zien welke invloed de slag van Alésia op Frankrijk heeft gehad. Volgens mij is er nergens zo’n groot beeld van Julius Caesar en daarmee overtreft de Galliër zijn overwinnaar.

 

Geschiedenis van de slag bij Alésia

Wie de Gallische oorlog heeft gelezen, de officieren onder ons, kan het onderstaande deel overslaan.

Gallië

Om de gebeurtenissen in de eerste eeuw voor Christus in Gallië te begrijpen is het belangrijk om twee dingen goed te beseffen. Allereerst was Europa op dat moment het idee van landen zoals we dit nu kennen niet aanwezig. Daarmee bedoel ik niet dat dat de landen Frankrijk, Duitsland, Nederland en België er niet waren maar het idee van een land of een natie an sich.

Er bestond niet zoiets als Griekenland of Gallië als een land en ook de Romeinen hadden niet het idee dat ze inwoners waren van een Romeinse natie. Er was ook geen WK voetbal waar er een traantje werd weggepinkt bij het horen van het volkslied. Er was geen voetbal, geen volkslied en dus ook geen idee van een natie als club waarbij je hoorde. Dat is een uitvinding uit de negentiende eeuw en uitgewerkt in de twintigste.

Hoewel later de Galliërs door Frankrijk zijn omarmt door een soort oer-Fransen waren ze dit niet. Het gebied waar nu Frankrijk werd in de eerste eeuw voor Christus bewoond door Kelten en die woonden daar al eeuwen. Kelten hadden geen centrale organisatie maar leefden als stammen zoals de Belgen, de Helvetii en talloze anderen.

Het gebied waar de Kelten woonden was veel groter dan het huidige Frankrijk en strekte zich van Ierland tot aan het Oostenrijk. Kenmerkend is dat de Romeinen de Po-vlakte in Noord-Italië ook beschouwden als Gallië; ze noemden het Gallië Cisaplina (het Gallië voor de Alpen).

Ten tweede is het altijd goed om je te beseffen dat wat we weten van de strijd tussen de Galliërs en de Romeinen voor een heel groot deel is gebaseerd door wat de Romeinen over deze oorlog hebben opgeschreven. En om helemaal correct te zijn; dat wat één Romein hierover heeft geschreven; Julius Caesar.

Dit heeft twee oorzaken; ten eerste bepaalt de overwinnaar van een conflict per definitie wat er wordt geschreven en dus welke informatie wel en niet wordt overgeleverd aan de toekomst. Maar in dit geval hadden de Galliers nog een grote handicap; ze gebruikten amper het schrift en dat maakt het natuurlijk moeilijk om iets op te schrijven natuurlijk.

Waarom is dit belangrijk? De belangrijkste bron is het verslag dat Caesar schreef over de oorlog in Gallië voor de Senaat. Dit verslag heeft tot doel om de eer en de roem van Caesar te vergroten en dat is gelukt.

Het conflict begon in 58 voor Christus en eindigde in Alésia zeven jaar later in 51 (we tellen terug omdat het voor Christus is). De Romeinen hadden in het zuiden van Gallië een aantal stammen als bondgenoot en de Senaat vond het een goed plan om die bufferzone wat groter te maken.

Julius

Voor Caesar kwam dit op een perfect moment. Dankzij een akkoordje met twee andere machtige mannen had hij wel macht maar ook veel schulden. Een oorlog in het rijke Gallië zou voldoende opleveren om deze af te betalen en als het hij het een beetje slim zou aanpakken dan zou er nog een extra ‘zakcentje’ voor hem inzitten.

Anders gezegd: hij mocht een gesubsidieerde plundertocht leiden. Een aanlokkelijke mogelijkheid maar die was niet geheel zonder gevaar voor Caesar. Ten eerste waren de Galliërs weliswaar slecht georganiseerd maar ze konden uitstekend vechten en bovendien produceerden ze de beste wapens. Zowel als mankracht als technologisch vlak waren ze minstens de gelijken van de Romeinen. Ten tweede was Caesar bij een tegenvallend resultaat het haasje; zijn politieke tegenstanders zouden hem letterlijk afmaken als hij deze interventie niet tot een goed einde zou brengen. Al bleek dit ook het geval bij een overwinning maar dat wist hij natuurlijk niet.

In 58 meldde Caesar zich in Gallië met vijf legioenen om de Romeinse bondgenoten te beschermen van een dreigende verhuizing van de Helvetii. Dit was een begin van een veldtocht die Caesar door heel Gallië zou voeren met uitstapjes naar Brittannië en Germania.

Terug naar Rome

In 52 leken de Romeinen de boel in Gallië onder controle te hebben en keerde Caesar terug naar Rome. Dat had hij al eerder gedaan maar nu had hij zijn hielen nog niet gelicht of de Galliërs kwamen in opstand tegen de Romeinse overheersing. Dat was al eerder gebeurd maar nu er een grote coalitie was gesloten onder leiding van Vercingetorix tegen Caesar was meer dan zorgelijk.

Caesar haastte zich terug naar Gallië waar hij moeite had om het deel van zijn leger dat zich in het noorden bevond te bereiken. Uiteindelijk lukte hem dat toch en had hij de beschikking over twaalf legioenen, zo’n slordige 75.000 soldaten. Hij besloot direct te handelen begint een jacht op het leger van Vercingetorix. Een dapper plan want het Gallische leger was veel groter.

Er volgt een race tussen de twee legers. Soms achtervolgen de Galliërs de Romeinen maar vaak is het omgekeerd. Er zijn wat veldslagen waar Caesar niet altijd goed vanaf komt. Zo verliest hij een grote veldslag bij Gergovia maar weet zich daarvan zich te herstellen. Uiteindelijk trekt Vercingetorix zich terug in een versterkte stad op een berg in het huidige Bourgondië, Alesia. Hier kon hij zijn soldaten laten rusten en wachten op versterkingen.

Dubbel beleg

Caesar begreep direct dat het weinig zin had om Alesia aan te vallen en besloot tot een beleg van de stad. Hiervoor bouwden de Romeinen een complete verdedigingslinie om de stad heen. Het Gallische leger zat in de val en werd uitgehongerd. Dit leidde tot tragische taferelen toen de Galliërs de vrouwen en kinderen van de stad naar de Romeinse linies stuurden met het idee dat de Romeinen deze wel zouden doorlaten. Daar dacht Caesar anders over en zo verbleven duizenden vrouwen en kinderen dagenlang tussen de stadsmuren en de Romeinse linies. Het liep niet goed met zijn af.

Romeinse muur zoals die is gebruikt bij de slag om Alésia

De Romeinen bouwde twee muren zoals deze om Alésia heen. De muren werden versterkt met een gracht, en allerlei soorten punten en waar je je akelig aan kan bezeren. Zo ontstond een ring die de Romeinen goed konden verdedigen.

Dit zouden we nu als oorlogsmisdaad zien en genoeg om Caesar naar Den Haag te sturen. Maar de Romein zag dit anders en was zelfs trots op zijn daden. Hij schrijft hierover alsof het een onderdeel van zijn strategie was en een bewijs van zijn goede militaire inzicht.

Maar voor de Galliërs zag het ondanks dit drama er toch niet slecht uit. Vercingetorix wist dat er een groot hulpleger op komst was en daarmee zouden de Galliërs de Romeinen in aantal compleet kunnen overrompelen. Hoe de verhoudingen precies hebben gelegen weten we niet precies. De enige bron die we hebben, dat is Caesar, heeft de neiging om de grote van het Gallische leger een te overdrijven zodat hijzelf nog heldhaftiger over zou komen.

Hulpleger in aantocht

Hoe dan ook was de situatie voor Caesar niet gunstig. Hij had dan wel Vercingetorix in de val maar ook hij wist dat er een groot hulpleger onder weg was om de Gallische leider te ontzetten. De Galliërs zouden dankzij een gigantisch numeriek voordeel de Romeinen kunnen vernietigen. Bovendien begonnen zich in Rome belangrijke mannen zich af te vragen of Caesar wel de juiste man was om Gallië er onder te krijgen.

Caesar onderkende het gevaar en kwam met een briljant plan. Nadat de ommuring van Alésia was voltooid begonnen de Romeinen direct nog een muur te bouwen. Toen deze af was bezetten de Romeinen feitelijk een ring om Alésia waarbij de binnenste ring het leger van Vercingetorix opsloot en de buitenste ring om het hulpleger van de Galliërs tegen te houden.

Het moet een indrukwekkend schouwspel zijn geweest om het Romeinse leger zo aan het werk te zien. De binnenste muur was rond de achttien kilometer lang terwijl de buitenste rong rond de 21 kilometer lang geweest moet zijn.

Muur

De muur zelf werden versterkt door wachttorens die sterk doen lijken aan de legerplaatsen in de strip Asterix alleen iets minder hoog. Voor de muur zelf had Caesar diepe grachten laten graven waar scherpe stokken omhoog staken om de snelle doorgang te vertragen. Bovendien werd in de grond omhoogstekende weerhaken ingraven die zich met gemak door een Gallische voet boorden. Een gruwelijk wapen die doet denken aan een hedendaagse antipersoonsmijn. Hiervan zijn veel teruggevonden in de grond.

Vercingetorix probeerde ondertussen met zijn ingesloten leger de Romeinse bouwlust te ontregelen maar dat lukte hem niet. Echt penibel werd het voor Ceasar toen het hulpleger van de Galliërs zich op het strijdtoneel meldde. De Romeinen kregen de volle laag en moesten beide muren met man en macht verdedigen.

Het scheelde weinig maar uiteindelijk lukten het de Galliërs niet om de Romeinen te verslaan. Vreemd genoeg waren het Germaanse ruiters die het verschil maakten in de strijd en die door Caesar briljant werden ingezet. Deze waren vlak voor het beleg door Caesar aan zijn leger toegevoegd en zij waren het die het ontzettingsleger van de Galliërs op de vlucht lieten slaan.

Nu het ontzettingsleger was verslagen was de toestand van de Galliërs in de vesting op de heuvel onhoudbaar geworden. Dat begreep ook Vercingetorix die de strijd dan ook opgaf. Hij werd meegenomen naar Rome waar hij meeliep in de triomftocht van Caesar. De trotse Galliër zou uiteindelijk sterven in een cel ergens in Rome. Best triest zielig natuurlijk.

Met deze overwinning legde Caesar de basis om uiteindelijk de macht in het hele Rijk te pakken. Maar ook voor hem liep het uiteindelijk slecht af op de trappen van het Senaatsgebouw op het forum van Rome.

Video van Alésia

Beelden van Alésia

E-Magazine Bourgondië

In bezit een ereader of tablet? Download dan het E-Magazine over Bourgondië. Deze lees lekker je op je vakantieadres en ontdek je mooiste dorpen en leukste plekken.


Downloaden doe je hier >>

Kaart van Alésia en omgeving


Les plus beaux villages de France
weergeven op een grotere kaart

Château de Savigny-lès-Beaune: Straaljagers, raceauto’s, motoren in een kasteel

Dat wij hier op een vrijdagmiddag in mei verzeild raakte was eigenlijk redelijk toevallig. Het was de laatste dag van een mooie week en het plan was om een archeologisch park vlakbij onze gîte te bekijken. Een flinke wandeling door de natuur met hier en daar menhir of dolmen was het idee. Maar omdat het begon te regen besloten we wat anders te gaan doen, maar wat?

Château de Savigny-lès-Beaune in Bourgondië

Op de voorgrond de beroemde wijnranken van de Côte d’Or, links het kasteel, rechts de straaljagers en in het midden de grote witte tent met de brandweerwagens.

Net op dat moment verscheen een bericht van CNN Travel op mijn telefoon over Château de Savigny-lès-Beaune. Nu had ik wel eens een artikel over dit kasteel gelezen en wist dat het in Frankrijk was maar waar precies wist ik niet. Het bleek te liggen op nog geen veertig kilometer van ons vakantieadres. Ik gooide het in de groep en iedereen vond het direct leuk.

Navigatie is niet altijd handig

Nu kan veertig kilometer kan in Frankrijk best een stukje rijden zijn, maar in dit geval waren het hoofdzakelijk snelwegkilometers en binnen een half uurtje reden we het wijndorp waar het Chateau staat binnen. In mijn enthousiasme keek ik vooral naar de aanwijzingen van Google Maps en dat had ik beter niet kunnen doen.

Begrijp mij niet verkeerd, Google Maps is een superdienst en enorm handig maar niet foutloos. Zo is het is niet heel scherp in dorpen met veel eenrichtingsverkeer en dit is zo’n dorpje. Het gevolg was dat ik in één van de straatjes van het dorp klem werd gereden door de lokale busdienst. Had ik maar beter moeten opletten natuurlijk. Na benauwde minuten met veel achteruitrijden door nauwe straatjes en steegjes draaiden we de parkeerplaats van het kasteel op.

Kasteel

Het kasteel staat aan het rand van het dorp en is aan de buitenkant niet heel bijzonder. Daarbij kan het wel een schilder en een timmerman gebruiken. Het is in zo’n typische Franse perfecte staat van ontbinding. Het valt niet uit elkaar maar hier hebben andere zaken duidelijk meer urgentie. Dat geldt niet voor het gebouw waar je binnen komt, dat ziet prima uit. Het omvat grote zalen met grote haarden en veel tafels met hier en daar een bar. Je denkt even dat je in een restaurant of het clubgebouw van een golfclub bent.

Hier tref je ook direct de eerste collectie; bootjes. Als Nederlander ben je wel wat gewend als het gaat om boten en we waren dan ook niet echt onder de indruk van deze collectie. Alleen een kleine rivierboot met een prachtige motor kon even de aandacht vasthouden.

Abarth raceauto’s

Het eerste museum wat wij bezochten was die van de raceauto’s. De collectie bestaat bijna alleen maar uit Abarth’s. Dit Italiaanse merk kennen we nu  alleen van de snelle uitvoeringen van productie FIAT’s maar ooit bouwde Abarth race- en rallywagens die behoorlijk succesvol waren.
De eigenaar van het kasteel mocht graag racen en deed dat altijd in een Abarth. Kennelijk was dit genoeg om ze ook te verzamelen en dat is gelukt. Op de zolder van een enorme schuur, of stal want het is een kasteel, staan er een flinke hoeveelheid opgesteld, de meeste uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Ik heb het niet precies nagelopen maar op het circuit heeft Abarth zo’n beetje aan elke klasse deelgenomen behalve de Formule 1.

Abarth raceauto's in het kasteel van Savigny-lès-Beaune

De raceauto’s zijn opgesteld op de zolder van de stallen van het kasteel.

Het zijn prachtige machines die zowel technisch als esthetisch interessant zijn. En zoals een Italiaanse raceauto betaamd zijn ze bijna allemaal rood. Als je niet beter weet dan zou je denken dat het allemaal Ferrari’s zijn maar dit heeft te maken met de nationale kleuren in de racerij.

Italiaans rood

Net als elk Nationaal voetbal elftal een eigen shirt hebben landen bij het autoracen ook een eigen kleur. Zo zijn Engelse auto’s groen, Duitse wit, Franse blauw, Nederlandse Oranje en Italië dus rood. Het rood van Ferrari heeft dus niets met de fabriek te maken, maar met Italiaanse kleuren. Om het helemaal af te maken; de eerste Ferrari’s waren geel, om ze onderscheiden van Alfa Romeo waarmee Enzo Ferrari eerst mee reed.

Naast de mooie vormen van de auto’s, vooral de wagens voor langeafstandsraces zijn prachtig, viel het mij op hoe klein ze zijn. Veel meer dan vier wielen, een motor en een zitje voor de bestuurders is het niet. Ook de wielen zijn niet groot en omdat de meeste van deze auto’s een snelheid van meer van 250 kilometer per uur kunnen halen is het niet zo verwonderlijk dat de periode waarin deze auto’s werden gebouwd bekend staat als de meest dodelijke in de geschiedenis van de motorsport.

Naast auto’s staan er op deze zolder ook motoren en dat is kenmerkend voor Château de Savigny-lès-Beaune; de verschillende musea lopen soms door elkaar. Als er nog een hoekje vrij is bij de auto’s voor een paar motoren dat zetten ze die er gewoon bij. Nog een ruimte over bij de motoren, dan stal je er een verzameling schietstoelen en wat raketten. Het is kortom net Frankrijk; de boel is tot op zekere hoogte georganiseerd maar zo nu en dan sijpelt er een gezellige chaos er doorheen. Ik hou daar erg van.

Raketten en satellieten

Na de race auto’s is het tijd voor raketten en andere ruimte vaartuigen. Ik noem het een museum maar het is eigenlijk meer een kleine tentoonstelling in een tent. Hiervoor hoef je niet vijftig kilometer om te rijden maar als je er toch bent zou ik er wel even naar binnen lopen. Er zijn replica’s te zien van een satelliet, raketten en cockpits van straaljagers. Helemaal leuk!

Het volgende museum heeft als onderwerp tractoren en dan met name die worden gebruikt voor de wijnbouw. Het bevindt zich in een oude schuur en er staan een paar hele oude bij maar echt heel warm werd ik er eigenlijk niet van. Ik heb er gewoon te weinig verstand van om hier warm van te worden. Achterin staan een aantal straalmotoren uitgestald en dat vind ik persoonlijk interessanter om te zien.

Voor de schuur staat de romp van een oud transportvliegtuig van het Franse leger. Nu weet ik wel iets van vliegtuigen, maar deze kende ik niet. Het toestel is in redelijk staat van ontbinding gezien het geen vleugels en onderstel heeft maar het ontwerp is fraai. Een duidelijk voorbeeld hoe ontwerpers in de jaren vijftig een futuristisch ding probeerden te maken. Op een vreemde manier doet het mij denken aan de film ‘Mon Onkel’ van Jacques Tati waarin hij het futurisme op de hak neemt.

Vliegtuigen

Daarna is het tijd voor de verzameling straaljagers. De vliegtuigen zijn te groot om binnen te herbergen en dus staan ze gewoon buiten op een weide. Voordat je er bent passeer je eerst nog een hertenkamp waar een eekhoorn ons komt begroeten.

Vliegtuigen bij het kasteel van Savigny-lès-Beaune

De straaljagers vormen dé trekpleister van het kasteel en is ook de reden om er te gaan kijken.

Ik heb ze niet geteld maar volgens de folder staan er meer dan honderd en daarmee is het de grootste privé collectie straaljagers van de wereld. Sterker nog; met meer dan honderd straaljagers zou deze luchtmacht een serieuze partner zijn binnen de NAVO. Maar het zijn natuurlijk wel oude toestellen.
Maar dat maakt het natuurlijk allemaal interessanter. Nu weet ik wel iets van straaljagers want dat was één van mijn favoriete onderwerpen van de boeken die ik bij de bibliotheek in mijn jeugd leende. Vol verwachting liep ik dan ook naar de vliegtuigen terwijl ik in mijn hoofd een inschatting maakte hoeveel ik er direct zou herkennen. Dat viel toch een beetje tegen aangezien er hoofdzakelijk Franse toestellen stonden. Kennelijk werden die niet zo uitvoerig behandeld in de boeken van de openbare bibliotheek.

Naast Franse toestellen bestaat de collectie uit flink wat Amerikaanse, Engelse, Duitse, Tsjechische en Russische vliegtuigen. Daarnaast staan er ook flink wat helikopters tussen de straaljagers in. Het gaat nu een beetje te ver om ze allemaal op te noemen maar er staan onder andere een Gloster Meteor, een F-100 Super Sabre, een F-104 Starfighter, verschillende types Mirages, een Jaguar, een F-16, een Soukhoï Su-7 en nog veel meer.
Ik vermaakte mij prima tussen de vliegtuigen waardoor ik eigenlijk niet door had dat het hard begon te regenen. Gelukkig staat er direct naast een tent met weer een ander museum waar we konden schuilen. Het betrof het museum met brandweerauto’s waar onder één exemplaar van de Amsterdamse brandweer.

Helemaal leuk maar ik vind straaljagers toch iets interessanter en nadat de regen minder werd ben ik nog even terug gelopen om ze allemaal nog eens goed te bekijken. De rest van het gezelschap vond het wel goed en besloot richting het kasteel te lopen om daar de collectie motoren en modelbouwwerkjes te bekijken.

Kasteel

Het kasteel zelf is niet heel bijzonder. Het werd voor het eerst gebouwd in de veertiende eeuw maar omdat de eigenaar de verkeerde kant koos in het conflict tussen de hertog van Bourgondië en de Franse koning Lodewijk XI werd het aan het einde van de vijftiende eeuw verwoest. Een dikke eeuw later werd het weer herbouwd om aan de einde van de zeventiende eeuw de vorm te krijgen zoals het nu nog is. Het kasteel functioneerde vooral als woonhuis en werd pas in 1979 weer gebruikt als een wijngaard.

Château de Savigny-lès-Beaune-binnenplaats

Het is kasteel zelf is niet heel spectaculair maar heeft een mooie binnenplaats waar een aangename sfeer hangt.

Het kasteel is misschien niet uniek volgens de (kunst)historische maatstaven, het is absoluut niet lelijk of oninteressant. De ingang van het kasteel is op de binnenplaats dat aan één kant open is. De binnenplaats zelf is een aangename plek om te verblijven. De ruimte heeft de juiste verhoudingen en afmetingen en omdat het aan drie kanten is ommuurd geeft het je een gevoel van bescherming terwijl je door het ontbreken van één muur toch overzicht behoudt.

Hoewel het nog een beetje regende ben ik hier toch even blijven staan en gaf mij ogen de kost. Die vermaakten zich prima omdat de gevel van het kasteel hier en daar leuk is versierd. Kennelijk was dit de eigenaren ook opgevallen want er is hier een terrasje in gericht die doen vermoeden dat je hier een drankje kan bestellen. Mogelijk is dat ook zo maar niet toen wij er waren want er was hier niemand.

Motoren, schaalmodellen en vliegtuigen

De begane grond is te bezichtigen maar dat heb ik gemist want ik werd aangetrokken door het prachtige trappenhuis bovendien was ik mijn reisgenoten kwijt en dacht dat die boven waren. Je krijgt geen toegang tot de eerste verdieping omdat die nog bewoond is maar op de tweede verdieping kan je weer twee collecties bewonderen; een bonte verzameling van de schaalmodellen van voertuigen en twee zalen met motoren. Deze collecties vulde echter de ruimte niet helemaal en daarom staan er hier en daar nog wat schietstoelen, boordgeschut, parachutes en andere vliegtuig onderdelen.

Zaal met motoren in Château de Savigny-lès-Beaune

De schaalmodellen collectie is enorm. Het zijn hoofdzakelijk vliegtuigen maar ook tanks, schepen waarvan veel onderdeel vormen van een diorama. Het deed mijn denken aan mijn jeugd waar we ons vergaapten aan dit soort modellen op de eerste verdieping van Merkelbach in Amsterdam.
De motoren afdeling is ook indrukwekkend en het is jammer dat ik hier weinig verstand van heb. Maar voor de liefhebber kan hier zijn hart ophalen. De enige motor die mij opviel was een Duitse motorfiets met een wankelmotor. Ik wist niet dat deze ooit waren gebouwd.

Tijdens onze wandeling naar de uitgang leek de vrouw des huizes net thuis te komen van een boodschap. Opvallend genoeg deed ze dat in een vijftien jaar oude Volkswagen Golf en moest ze het hek net de hand dicht doen. Dat is toch totaal anders dan een nieuwe leaseauto voor je rijtjeshuis in de Randstad.

Cité de l’Automobile: Automuseum in Mulhouse ****

Ook de vlak naast de parkeerplaats futuristisch ogende tramhalte kan er niet voor zorgen dat je hier vrolijk wordt. Maar er zijn wel lichtpuntjes. De mooie houten loopbrug naar de oude fabriek die je leidt naar de fraaie glazen pui verraadt al dat het toch een vrolijke middag wordt. De entree is best fraai al doen de plastiek auto’s die het glas versieren dichtbij toch een beetje goedkoop aan. Het mag de pret niet drukken.

Eenmaal binnen kwamen we in een grote entreehal met alles erop en eraan behalve mensen. Er was hier helemaal niemand. Na een beetje verdwaald rond te hebben gelopen begrepen we dat we bij automaat moesten wezen voor een entreebewijs. Gewapend met een kaartje met QR-code sprongen de poortjes open en konden we naar binnen.

Textielfabriek

Voordat je bij de auto’s bent loop je door een vrij donkere ruimte waar de geschiedenis van het pand en de collectie wordt verteld. Tot grote vreugde van mijn levenspartner was er ook aandacht voor de textielproductie, de oorspronkelijke functie van dit gebouw. Hier staat een interessante vitrine met bonte verzameling van metalen beeldjes die ooit op de motorkap van een auto stonden. Een gebruik dat nu alleen op een Rolls-Royce, een enkele Mercedes of een overdreven Amerikaan te vinden is.

Beeldjes die oude auto's op hun radiator hadden staan

Deze prachtige beeldjes stonden vroeger op de neus van auto’s. Elk merk had zijn eigen beeldje.

In de eerste deel van een twintigste eeuw was een auto echter niet compleet zonder en elk merk had zijn eigen beeldje. Niet goed voor de luchtweerstand maar voor het oog is het jammer dat dit niet meer wordt gedaan want er zitten prachtige beeldjes tussen.

Daarna begint het autofeest pas echt. Eerst kom je in een ruimte met een aantal pronkstukken maar als je de hoek omgaat sta je in de hal waar een enorme hoeveelheid auto zijn te zien. Hoewel ik mij in eerste instantie liet foppen door een spiegelwand aan de andere kant van de hal, staat hier toch een indrukwekkend hoeveel auto’s. Je staat echt even te duizelen van hoeveelheid klassiekers hier, en al helemaal als je goed kijkt; ze zijn bijna allemaal bijzonder.

De auto’s staan chronologisch opgesteld en bij de entree begin je keurig bij het begin. Nu was ik geneigd om te zoeken naar auto’s die ik ken maar ik besloot eerst maar eens goed de eerste rij te bestuderen. En dat beviel eigenlijk uitstekend én vond ik misschien wel de leukste plek van het museum.

Zoeken naar de vorm van een auto

De eerste jaren van de auto zijn namelijk niet alleen erg interessant maar ook buitengewoon leuk om te bekijken. De allereerste auto’s zijn letterlijk de spreekwoordelijke koets zonder paarden en zien er koddig uit. Dit hadden de producenten natuurlijk ook door en er werd er volop geëxperimenteerd met vormen en functies. Een interessante fase die wij niet zo lang hebben meegemaakt met de mobiele telefoon waar met allerlei vormen en innovaties werd geëxperimenteerd.

Twee oldtimers uit de Collection Schlumpf

Twee prachtige voorbeelden van auto’s uit de tijd dat de vorm van een auto nog niet helemaal was uitgevonden.

Zo staat er een auto waar je gezellig tegenover elkaar zit waardoor de bestuurder helemaal niets meer kan zien omdat hij over de passagiers moet kijken. Maar ach de kans dat je een andere auto zou tegenkomen was toch niet zo groot. Vlakbij staat er driewieler met een bankje voorop en weer verderop een automobiel met een vierkante parasol om je te beschermen tegen de zon, inclusief gezellige franjes aan de onderkant. Wat een feest!

Ook over de techniek werd in die tijd natuurlijk nagedacht. De eerste auto’s hadden een soort helmstok zoals ik die alleen ken van de auto van Oma Duck. Ook de plaatsing van de motor verschilde per model waarbij de de koeling soms voor en dan weer aan de zijkant werd gemonteerd. Lekker handig bij het in- en uitstappen.

Na een jaar of tien houdt het experimenteren op en ontstaat een vorm die wij als eenentwintigste-eeuwers herkennen als auto; vier wielen, twee rijen zittingen achter elkaar met voorin een stuur met daarvoor de motor en meestal een dak om de reizigers te beschermen tegen het weer. Met een beetje goed kijken en af en toe een bordje (ook in het Engels!) lezen heb ik mij hier uitstekend vermaakt.

Bugatti’s Royales

Halverwege de hal ontdekte ik dat er naast de centrale hal nog drie ruimtes zijn, elk met een eigen thema. De meest indrukwekkende is die van de luxe auto’s met natuurlijk de hoofdrol voor de twee Bugatti’s Royales die het museum in bezit heeft. Deze auto’s uit de jaren dertig zijn nog altijd enorm en zelf de huidige SUV’s zijn veel kleiner dan deze luxe machines. Naast Bugatti’s staan er Duitse, Italiaanse, Franse en Engelse Limousines waarvan elk het pronkstuk zou zijn van welke autotentoonstelling ook.

In een andere hal staan de sportauto’s met een flink aantal Formule 1 auto’s, een paar Le Mans racers waaronder natuurlijk weer veel Bugatti’s. Daarnaast een ruimte met een drietal rallyauto’s én een soort van etalage met de Veyron, de moderne Bugatti.

De Bugatti Royale Coupe Napoleon

De Bugatti Royale Coupé Napoleon is wellicht de meest indrukwekkende auto uit de hele collectie. Hij is enorm lang en heeft lang dienst gedaan als de persoonlijke auto van Bugatti zelf.

Dat is natuurlijk een mooi ding vol met vooruitstrevende techniek waarvan een deel uiteindelijk wel in normale auto’s terecht zal komen. Hoewel ik de vorm van de Veyron niet heel erg mooi vind, is het natuurlijk ook niet een auto die de wereld heeft veranderd.

Dat zijn namelijk de auto’s die wij niet zo bijzonder vinden zoals de 2CV, de Fiat 500, T-Ford mogelijk de Tesla en natuurlijk de VW Kever. En laat die laatste nu niet te vinden zijn in dit museum. Dat is geen kritiek, maar als ik curator was geweest had ik toch een Kevertje op de kop getikt want dit model hoort bij de autogeschiedenis. Al kan het zijn dat hij er wel gewoon staat en ik hem heb gemist natuurlijk.

Geschiedenis van de collectie

Het verhaal van deze collectie zelf zou het script kunnen zijn van een speelfilm compleet met bedrog, drama en passie. Het verhaal gaat over twee Zwitserse broers, geboren in Italië maar na de dood van hun vader verhuisden ze voor de Tweede wereldoorlog naar het zuiden van Elzas. Daar stapten ze in de textielindustrie. Na de oorlog bezaten ze een goed lopend bedrijf waar ze veel geld verdienden.

De grote passie van de broers waren auto’s en met name de modellen van Bugatti. Vlak voor de oorlog kochten ze hun eerste auto van het beroemde merk uit de Elzas, een Type 35B voor de kenners. Het zou het begin zijn van een fantastische collectie auto’s die uiteindelijk de basis zou vormen voor het huidige museum.

Formule 1 auto's uit de jaren negentig

De collectie raceauto’s is enorm. Dit zijn Formule 1 auto’s uit de jaren negentig.

Toen de Europese economie in de jaren vijftig begon te draaien en er weer auto’s in grote aantal werden geproduceerd zagen de gebroeders Schlumpf hun kans. Veel rijke Europeanen deden hun auto van de hand om een nieuw model aan te schaffen.

Het was een fantastische tijd voor autoverzamelaars want zo kwamen er in korte tijd een flinke hoeveelheid luxe- en sportwagens uit de jaren dertig op de markt. Je hoeft geen economisch wonder te zijn om te begrijpen dat dit de prijs van de klassiekers drukten. Tel daarbij op dat de Schlumps precies wisten welke modellen bijzonder waren, een goed gevulde portemonnee hadden én uitstekend konden onderhandelen en je snapt hoe ze in deze tijd snel hun collectie konden uitbreiden. Bij veel deals die ze in die tijd sloten ging het om meerdere auto’s, soms zelfs meer dan tien tegelijk.

Racen

Hoewel iedereen kon weten dat de broers dol waren op de auto’s, ze deden geregeld mee aan races voor klassieke racewagens, was het niet zo bekend hoe groot de collectie was. Het verhaal gaat dat de auto’s waren gestald in een niet meer gebruikte productiehal achter hun textielfabriek. De muren werden weggehaald, paden werden aangelegd en de auto’s werden neergezet op grote stroken met met kiezelstenen. Een slim idee omdat hierop de olie en benzine die nog uit de auto’s lekken wordt opgevangen en het zorgt tevens voor een goede brandveiligheid. Ook nu nog staan de auto’s voor een groot deel op deze kiezelstenen.

Er zouden weinig mensen op de hoogte zijn geweest van de collectie totdat in 1977 de fabriek in Mulhouse werd bezet door de vakbonden. De opkomst van de Aziatische textielindustrie raakte fabrieken in bijna heel Europa en ook de Schlumps zagen er geen brood meer in. Ze begonnen hun fabrieken te verkopen waarna een staking uitbrak. In Mulhouse werd de fabriek bezet en zo werd de collectie van meer dan zeshonderd bijzondere auto’s ontdekt. De arbeiders koelden hun woede door één auto in de brand te steken maar kwamen er al snel achter dat het hier om iets bijzonders ging.

Treintje voor bezoekers

Wie slecht ter been is of iets te veel Pinot Gris heeft genuttigd kan zich laten rondrijden met dit fraai ontworpen treintje.

De broers vluchtten vervolgens naar Zwitserland want ook de overheid had nog een (belasting) appeltje met ze te schillen. Ze zouden de rest van hun leven in Basel wonen zonder hun levenswerk ooit nog te zien. Al zouden ze nog wel proberen deze in handen te krijgen.

De fabriek, met de collectie auto’s, viel in eerste instantie in handen van de vakbonden en werknemers en om aan geld te komen werd de autocollectie als museum geopend. Dit bleek een groot succes en meer van 800.000 mensen kwamen een kijkje nemen. Een prachtig voorbeeld van ondernemerszin door werknemers.

Helaas was dit niet voldoende om de collectie voorgoed te redden, daar was meer voor nodig. De verschillende schuldeisers, waaronder de overheid, dreigden de boel te verkopen en de collectie dreigde uit elkaar te vallen. Door in 1979 de boel tot een Frans Nationaal Monument te maken werd dit voorkomen. In 1981 werd de verzameling verkocht voor een lage prijs aan een stichting waar onder andere de Stad Mulhouse en de regio Elzas in participeerde. In 1982 opende het Franse Nationale automuseum haar deuren. In 2000 werd het compleet verbouwd en krijgt het de vorm zoals het nu is.

Tot slot kwamen de Schlumps nog één keer voor in deze geschiedenis. In 1981 spanden Frits, de jongste van de broers, een rechtszaak aan om een deel van opbrengst van de verkoop op te eisen. De juridische molens draaien langzaam en in Frankrijk in het bijzonder maar uiteindelijk kreeg hij van de Franse rechter gelijk. De staat moest veertig miljoen francs betalen én daarbij 62 auto’s, waaronder zeventien Bugatti’s, teruggeven.

Frits Schlumps heeft dat zelf niet meer meegemaakt maar zijn weduwe heeft de auto’s tot haar dood in een grote schuur bewaard. Daarna zijn ze naar Californië gegaan waar ze de basis vormen van het Mullin Automuseum.

Schurken van de geschiedenis

Het mag duidelijk zijn dat de broers Schlumps in dit verhaal niet positief voor de dag komen. Ze zouden hun collectie stiekem over de ruggen van de arbeiders hebben verzameld en toen het mis ging zijn gevlucht. Of het werkelijk zo is gegaan is maar de vraag. Het is bijna niet voor te stellen dat de niemand in de fabriek wist dat de auto’s er waren gestald en er zijn ook verhalen dat de broers goed voor hun werknemers zorgden.

Er zijn ook sterke aanwijzingen dat de betrokken partijen zoals de stad Mulhouse, de vakbonden en de politiek er baat bij hadden om de textielondernemers als de slechteriken af te schilderen. Deze karaktermoord was kennelijk erg doeltreffend want in veel media wordt de Schlumps nog altijd als de ‘bad-guys’ van deze geschiedenis neergezet, zelfs in mijn geliefde groene gids. Hoe dan ook is collectie auto’s nog bij elkaar en vormt het misschien wel de meest bijzondere verzameling automobielen ter wereld.

Ettore Bugatti; Italiaan in de Elzas

Zoals de naam doet vermoeden is Bugatti geboren in Milaan. De jonge Ettore was als tiener al gefascineerd door auto’s en techniek en bouwde op zijn zeventiende zijn eerste voertuig; de Type 1. Dit was een driewieler met een dubbele motor waarmee hij meedeed aan races. Zijn tweede voertuig was een auto waarvan elk wiel een motor had. Nadat hij een tijdje in dienst was geweest vertrok hij naar Molsheim in de Elzas dat toen in Duitsland lag. De Frans-Duitse grens zou in de twintigste eeuw nog een paar keer verschuiven. In 1909 begon hij auto’s te bouwen in een oude verffabriek.

Bugatti Royale

Hoewel Bugatti zich af het begin richtte op sport- en raceauto’s begon hij halverwege de jaren twintig met de ontwikkeling van een luxe auto. De type 41 zou de duurste, grootste en meest luxe auto van de wereld worden en dat is gelukt.
Het plan was om vijfentwintig exemplaren te bouwen die allemaal een unieke opbouw zouden hebben. De auto is 6,4 meter lang en dat is een halve meter langer dan een Ford F-150 Raptor of een Rolls-Royce Phantom die je nu in de winkel kunt kopen. Het gevaarte wordt aangedreven door een achtcilinder motor van met een inhoud van 12,8 liter met een vermogen van 300 pk. De motor alleen is al is bijna 1,5 meter lang.

Alle Royales hebben op de radiator een beeldje in vorm van een steigerende olifant. Dit is een ode aan Rembrandt, de broer van Ettore. Rembrandt was beeldhouwer en had zich gespecialiseerd in beelden van dieren. Zijn beelden zijn net als de auto’s nu miljoenen waard. Ettore was dol op zijn broer.

Helaas stortte de wereldeconomie na 1929 in waardoor er geen vraag was naar de extreem dure Bugatti Royale. Uiteindelijk werden zeven exemplaren gebouwd waarvan er slechts twee werden verkocht. Één was betrokken bij een crash en de vier andere bleven in bezit van Bugatti zelf. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de vier overgebleven Royales deels gesloopt om ze zo uit de handen van de Nazi’s te houden.

Na de oorlog werden ze weer opgebouwd en na verloop van tijd verkocht maar tegen nogal gereduceerde prijzen. Één daarvan, de vijfde die bekend staat als de Kellner auto, werd in 1950 verkocht aan een Amerikaan voor minder dan 600 doller plus, een mooi detail, twee koelkasten.

Ook de Schlumps sloegen in die tijd toe en wisten begin jaren zestig de eerst gebouwde Royale in handen te krijgen; de Coupé Napoleon. De eerste auto is natuurlijk bijzonder en was bovendien lang door Ettore zelf gebruikt. Daarnaast kochten ze in die tijd ook de vierde Royale, ook bekend als de Limousine Park-Ward. Van de zes Royales die zijn gemaakt staan er dus twee in Mulhouse en daarmee is het de enige plek waar je er twee bij elkaar kan zien.

Door de slechte verkopen werd de rest van de vijfentwintig geplande auto’s nooit gebouwd. De motoren waren echter al gebouwd en die eindigde in een door Bugatti gebouwde trein, of motorrijtuig voor de puristen onder ons. En ook dit was weer niet zo maar een trein maar een snelheidsmonster die in 1934 een snelheid van 196 km/h haalde, een wereldrecord. Het kan natuurlijk niet anders als je Bugatti heet.

Romagne 14-18: Eerste Wereldoorlog museum met Nederlandse eigenaar *****

Het bleek een ‘collegetour’ te zijn onder leiding van de BN-er Diederik van Vleuten met als onderwerp een het museum van Jean-Paul de Vries in Romagne. Ik had een heerlijke avond waarbij een Duitse pothelm door het publiek rondging terwijl de eigenaar van het museum zijn verhaal vertelde. Ik moest er een keer heen en daar was mijn vriendin het helemaal mee eens.

‘Ik doe het museum wel open voor jullie’

Twee jaar later kwam er het van en reden wij rond half één ‘middags Romagne-sous-Montfaucon binnen. Het museum is makkelijk te vinden maar leek gesloten. We parkeerden de auto achter het gebouw en liepen, rekening houdend met een teleurstelling, naar de ingang. Deze bleek dicht maar na een minuut hoorden we geluiden van binnen komen waarna een vrolijke jongeman de deur open deed en aan ons vroeg of we voor het museum kwam. Dat kwamen we. “Dan doe ik het voor jullie open”, terwijl hij een enorme hond die ons vriendelijk aankeek in bedwang hield. “Ik moet hem even opsluiten”, verklaarde hij in Nederlands, “Anders neemt hij de benen.”

Museum Romagne 14-18 in Noord-Frankrijk

Terwijl hij dat deed liepen wij achter hem aan het museum binnen. De eerste ruimte lijkt meer op een rommelige bar van een hippe strandtent in Bretagne dan een restaurant van een museum. De muren hangen vol met spullen uit de oorlog en de tafels staan rommelig door elkaar. In een hoek staat een toren van vier kratten Jupiler. Hier is het duidelijk vaak druk en gezellig en daar hou ik van.

De jongeman heeft inmiddels de hond opgesloten en opent een deur van de ruimte waar de tentoonstelling is. Hoewel hij zeer goed Nederlands spreekt valt het mij op dat hij de lidwoorden niet feilloos gebruikt en vraag ik hem of hij hier of in Nederland is geboren. Hij vertelt hier te zijn geboren en ik besef mij dan nog niet dat ik met de zoon van de eigenaar heb te maken.

Verschillende niveaus

De tentoonstelling bevindt zich in de grote loods naast de bar en is ingedeeld in verschillende niveaus. Hier staat een interessant open houten bouwwerk met veel trappetjes, balkons en vides. We worden helemaal naar boven geleid waar een kleine ruimte is met een televisie waar we worden verzocht om eerst een video te bekijken voordat we de collectie bekijken. Dat doen we braaf en dat geeft de jongen de tijd om zijn vader te waarschuwen, de entree mogen we later wel betalen.

De video gaat over niet over de Eerste Wereldoorlog, niet over de impact van het conflict, niet over hoe deze is ontstaan en zelfs niet over het ellendige leven van de soldaten aan het front. Het gaat wel over hoe het museum is ontstaan en hoe Jean-Paul hier is gekomen. Toeval hierbij speelt een grote rol want in zijn jeugd overnachtte hij hier met zijn ouders op weg naar het zuiden. Het gezin had het naar zijn zin en zag die zomer nooit de Middellandse Zee. Jean-Paul trok die vakantie buiten het dorp een helm uit de modder en de rest is geschiedenis. Een mooi verhaal dat ook nog eens goed wordt verteld.

Bijzonder tentoongesteld

Veldflessen in het museum Romagne 14-18 in Noord-Frankrijk

De berg veldflessen is indrukwekkend en doet je inzien waar oorlog over gaat.

Na deze video gaan we de collectie bekijken. Hoewel je (bijna) alles mag oppakken en aanraken doen we dat niet. Als je in een museum bent ga een toch over op een modus waar je keurig met je handen op je rug de zaken staat te bekijken. Dat hoeft hier niet maar wij deden het toch. Je moet toch over een bepaalde grens heen en dat duurt even.

De collectie is op een wonderlijke manier tentoongesteld. De verzameling, bijna allemaal binnen vijf kilometer van het dorp gevonden, is ingedeeld op soort en functie. Zo is er een hele kast vol met medicijnenflesjes, een compleet ingerichte bar, een wand vol met spades, een berg met veldflessen en ga zo maar door.

Spullen meezeulen

Zo krijg je een goed idee welke spullen er door de soldaten werden gebruikt. Dat zie je natuurlijk wel meer op dit soort plekken. Zo heb ik mij verbaasd in Beaumont-Hamel over de spullen die een Britse soldaat mee moest nemen als hij ten aanval trok; vijftien kilo aan zooi waar hij niets aan had tijdens een gevecht. Ga daar maar eens een machinegeweer mee bestormen.

Daar, op het slagveld in Picardië, was een informatiecentrum waar ze een pop hadden aangekleed in volle wapenrusting en dat is best indrukwekkend maar je ziet er maar één. Hier zie je iets anders. Hier zie je pas hoeveel spullen je nodig hebt als je met een leger van soldaten ten strijde trekt en dat is indrukwekkend!

Granaathuls als vaasje

Het is een ongelooflijke berg meuk waarbij het opvalt dat de hoeveelheid wapens maar een klein deel is; een bosje geweren, een paar messen en een reeks pistolen en dat is het. Wel zijn er redelijke wat hulzen van granaten te zien en dat is logisch want die hou je over als hebt geschoten en dat deden ze in die tijd heel veel. Veel hulzen van granaten zijn bewerkt en zijn nu ware kunstwerkjes die kunnen dienen als een vaasje.

Bewerkte granaathulzen zijn nu vaasjes

Granatenhulzen zijn een geliefd voorwerp om kunst van te maken.

Dit had ik eens gezien in een gîte waar met twee van dit soort versierde hulzen en een portret van opa in uniform een soort van altaar was gemaakt. De beste man was gevallen bij een Franse aanval op de ‘Chemin des Dames’ niet zo heel ver van Romagne vandaan.

De vaasje fascineerde mij omdat het de mens in de oorlog laat zien; in groots mogelijke ellende is heeft de mens toch de neiging iets moois te maken. Er is na 1918 een hele industrie ontstaan die de hulzen bewerkte maar ook tijdens de oorlog waren de hulzen een gewillig object om ’trench art’ van te maken.

Waarom zou je dat als soldaat nu doen? Ten eerste omdat de metalen hulzen overbleven en de cilinders an sich wel mooie glimmende voorwerpen zijn. Daarbij waren er veel van, lieten zich makkelijk bewerken en was er bovendien voldoende gereedschappen voorhanden.

Maar bovenal werd er niet altijd maar gevochten tijdens de oorlog. Er gebeurde soms weken niets en moeten de soldaten zich behoorlijk hebben verveeld. De een leest dan een boek of schrijft er één, de ander legt een kaartje en weer een ander gaat iets maken. Dat is ook echt een kenmerk van een mens want al in de prehistorie bewerkte wij al onze speren. De behoefte om er iets moois van te maken is er altijd geweest. Ook al is het van een restproduct waarmee net geprobeerd is andere mensen te doden.

Lekker aanraken

Bij het bekijken van deze geweldige berg ‘gevonden voorwerpen’  waren viel het mij op dat nergens een kaartje staat wat het is. Je moet het gewoon maar uitzoeken en omdat je zo’n beetje alles mag oppakken en aanraken sta je voor je het weet te discussiëren wat een bepaald voorwerp is en wat de functie is geweest.

Terwijl wij zo stonden te praten was inmiddels de eigenaar gearriveerd en kwam onmiddellijk naar ons toe. Ik kreeg de indruk dat hij dat bij iedereen doet want hij is zeer toegankelijk en wil graag vertellen over van alles en nog wat. Allereerst feliciteerde ik hem om het feit van President Trump niet was langs geweest want tijdens de collegetour op de school van mijn kinderen had hij toegegeven dat hij daar toch het meest tegen op.

Geen Trump

Waarom zou de president van de Verenigde Staten die schuur met oude zooi bezoeken hoor ik al enkele lezers zich afvragen. Naast het museum van een Nederlander bevindt zich ook de grootste erebegraafplaats voor gevallen Amerikanen in Europa. Tijdens de herdenking van het einde van de oorlog in 2018 zou Trump deze bezoeken en daarmee was de kans zeer groot dat ook het museum zou worden bezocht, of de eigenaar het daar mee eens was of niet. Uiteindelijk kwam de bewoner van het Witte Huis helemaal niet want het regende of zoiets. Hij zou daarbij een niet zo respectvolle opmerking hebben gemaakt maar of dat waar is weet ik niet.

Zalfjes en kammetjes in het museum Romagne 14-18 over de Eerste Wererldoorlog

Zo nu en dan duikt er tussen de rommel een zeer herkenbaar object op zoals hier een blikje met Nivea Crème.

“Hij is inderdaad niet geweest maar ik ben heel blij dat de herdenkingen voorbij zijn”, vertelt Jean-Paul de Vries. “Behalve Trump hebben we hier het hele jaar toch allerlei hoge piefen gehad; senatoren, generaals, ministers en nog veel meer. Klinkt allemaal leuk maar door de veiligheidsmaatregelen heb je niets meer te vertellen in je eigen museum, ze nemen gewoon de boel over.”

De veiligheidsmaatregelen zelf waren wellicht de reden voor het bezoek aan het museum. “Denk maar niet dat ze voor de tentoonstelling kwamen. Dit gebouw heeft namelijk dikke muren en weinig ramen en is dus makkelijk te beveiligen. Daarbij heeft het een bar en dat maakt het natuurlijk helemaal aantrekkelijk. Niet zo leuk voor ons want ze nemen de boel gewoon in bezit en niemand mag er zonder toestemming meer in. Zo hebben ze een stuk uit een tent in de tuin gesneden zodat een schutter in de kerktoren beter zicht had. Gelukkig is het nu voorbij en hebben we nu weer gewone bezoekers”, verzucht de nog licht geïrriteerde museum eigenaar.

Veldslag in 1918

Het ereveld zelf bevindt zich net buiten het dorp op de plek waar is gevochten. Hier vielen de Amerikanen  in de nadagen van de oorlog de stellingen van de Duitsers aan. “Er is hier alleen in de laatste drie maanden van de oorlog gevochten.” vertelt Jean-Paul

“We zitten hier niet ver van Verdun waar een bloedige veldslag is uitgevochten maar gevochten werd hier niet. Het lag achter de Duitse linie en er was een Duits veldhospitaal waar ernstig gewonde soldaten werden verpleegd. Veel daarvan hebben het niet gehaald en liggen op een Duits ereveld in het dorp.” Dat verklaard ook de grote hoeveelheid medicijnen in de collectie.

Volgens De Vries is het Duitse ereveld trouwens veel opzichten beter want daar worden de doden van de oorlog op een waardige manier herdacht. De Amerikaanse begraafplaats heeft met zijn groteske en pompeuze landschapsarchitectuur een hele andere sfeer. Hier worden de helden van de oorlog geëerd waardoor je bijna zou denken dat het een grote eer is om voor je land het leven te laten. Maar zo gaat het volgens Jean-Paul niet in een oorlog. Ik heb beide begraafplaatsen gezien en de man heeft een punt.

Amerikaanse Militaire begraafplaats in Romagne in Frankrijk

De witte kruizen staan keurig op een rij op de Amerikaanse militaire begraafplaats.

Als je de Amerikaanse militaire begraafplaats oprijdt heb je het idee dat je Amerika bent ingereden. Bij de de toegang tot het terrein staan aan beide kanten twee witte gebouwen met grote beelden van adelaars. De vogels kijken streng maar het valt mij op dat ze aan de gezette kant zijn, dat past wel bij de VS. Grote strak geknipte heggen en grasvelden omringen de brede oprijlanen met in het midden een grote fontein die in een soort van vallei ligt. Aan de ene kant liggen de gesneuvelde soldaten met elk een dik witmarmeren kruis, of in geval van een joodse soldaat een David ster. De kruizen staan zo dat onder elke kijkhoek een keurige lijn ontstaat. Bovenop de heuvel staat een enorm herdenkingskapel waar een laan met aan beide kanten bomen naar toe leidt. Het is allemaal erg indrukwekkend, helemaal omdat er zoveel kruizen staan (een kleine 15.000).

De gevallen Duitsers liggen aan het begin van het dorp en hebben veel kleinere donkere kruizen. De ingang van de begraafplaats is tevens een kapel en tussen de graven staan grote dennen. Natuurlijk heeft Duitsland de oorlog verloren, en die daarna ook. Enige somberheid past bij een verliezer maar hier voel je beter de pijn van de oorlog.

Wat doet het museum met je?

Maar nog één keer terug naar het museum want als je beseft dat de boel die daar ligt slechts het resultaat is van gevechten die hier in de laatste drie maanden van de oorlog zijn gevoerd dan is het bijna niet te bevatten. Alles wat daar ligt is ergens geproduceerd en hier naar toe gebracht. Als je nog in acht neemt dat de tentoonstelling slechts een derde van de 300.000 voorwerpen laat zien die door Jean-Paul en zijn team in de omgeving gevonden is én dat we niet weten wat er nog allemaal in de grond ligt dan begint het je te duizelen.

Wat moet er dan allemaal nog in de grond liggen op een plek waar drie jaar lang is gevochten? Wat is die oorlog een belachelijk gesleep geweest van mensen, spullen en materialen. Hoeveel levens hiervoor zijn gevallen en hoeveel mensen hiervoor hebben geleden. Het is je bijna niet voor te stellen.

Bij het wegrijden uit Romagne-sous-Montfaucon dachten we in de auto allemaal aan de indrukkende verzameling spullen in die schuur naast de kerk. Het is een unieke manier om iets bij je los te maken en dat is heel knap.

Als je de Eerste Wereldoorlog een beetje wilt begrijpen dan moet je hier heen.

Aven d’Orgnac: grot bij de Ardeche ****

Rondleiding

In de grot mag je niet ‘los’ rondlopen maar je wordt rondgeleid door een gids. Dat is niet zo gek natuurlijk. Voor wie taal een drempel is; hier hebben ze gidsen die je in het Nederlands kunnen uitleggen wat er allemaal te zien is. Dat mag geen drempel zijn.

Het aangename van een grot is dat het de temperatuur altijd constant is en dat is op een hete zomerdag heerlijk. Al hebben we het omgekeerde ook wel eens meegemaakt; in een meivakantie in de Dordogne was het zo koud dat het heerlijk warm was in een grot.

De grot is in 1935 ontdekt door Robert de Joly. Dat is weer eens iemand anders dan Martel die veel grotten in Frankrijk heeft ontdekt. Misschien een beetje sneu voor Robert maar hij heeft de grot eigenlijk niet ontdekt omdat de plaatselijke bevolking al wist dat de grot bestond, maar er niet in durfde te gaan. De eerste zaal is desondanks naar hem genoemd.

Robert de Joly durfde dat dus wel en hij liet zich zakken in een enorm gat in de grond waar hij eerst landde op een berg puin. Gedurende eeuwen waren door het gat puin gevallen. Dit gat zit er nog steeds en je er wordt uitgebreid stil gestaan in de eerste zaal.

De berg puin is interessant want er zijn gedurende lange tijd nogal wat dieren naar beneden gevallen. Daarnaast gebruikte de plaatselijke bevolking het gat als afvalput zodat we nu perfect kunnen zien wat voor soort dieren er woonden in deze omgeving en wat er door de eeuwen werd weggegooid. Afvalputten zijn de schatkamers van de archeologie want zo kom je er achter wat er gegeten werd, wat voor handel er werd gedreven en welke gebruiksvoorwerpen er werden gebruikt. Bijkomend voordeel; alles ligt in chronologische volgorde.

De eerste zaal ligt op vijftig meter diepte en is indrukwekkend groot en was voor mij best een verrassing om onder de grond in zo’n grote natuurlijke ruimte te lopen. Op sommige plekken is hij meer dan dertig meter hoog en dat is toch de hoogte van een flink flatgebouw. Bovendien bevinden zich in hier de meest waanzinnige bouwsels in vorm van stalagmieten, stalactieten en kolommen. Je kijkt je ogen uit.

Na het verlaten van de eerste zaal daal je nog eens vijftig meter naar nog zo’n zaal waar het een enorme rommel is van enorme keien, stelen en ander materiaal. De Fransen hebben deze ruimte dan ook toepasselijk ‘La salle du Chaos’ genoemd.

De laatste zaal heet de rode zaal en ligt meer dan 120 meter onder de grond. Deze zaal is ontstaan door een rivier hier tot ruim zes miljoen jaar geleden stroomde en zo langzaam maar zeker het steen weg heeft gespoeld. Daarna viel de rivier droog en begon de opbouw van de zuilen door het water dat vanaf de oppervlakte is binnen komen druppelen. Een langzame klus maar er was genoeg tijd en dus staan er nu enorme zuilen. Om de boel nog wat op te leuken is hier een licht en geluidspel gemaakt. Ik ben altijd een beetje huiverig voor dit soort initiatieven maar dit was best leuk.

Vieze groene aanslag

Minder leuk was de vieze groene uitslag op de stenen. Dit was er vroeger niet en stak een tiental jaren geleden de kop op. De mensen van de grot stonden eerst voor een raadsel maar de oorzaak bleek zoals vaak de mens. De grot begon steeds meer mensen te trekken en dat gaf de nodige verkeersproblemen.

De problemen werden groots aangepakt; er kwam een nieuwe toegangsweg en een mooie grote geasfalteerde parkeerplaats. De stroomden meer mensen naar de grot en iedereen was blij totdat in de zalen de groene aanslag langzaam maar zeker oprukte. Daarnaast was ook het water dat miljoenen jaren in de zalen had gedruppeld verdwenen waardoor de aanslag niet werd weggespoeld.

Oorzaak van deze droogte bleek de plak asfalt van de parkeerplaats waardoor het water hierdoor de zalen niet meer kon bereiken. Maar ook de grote hoeveelheden mensen die de grot bezochten bleken een onderdeel van het probleem. De adem en zweet zorgden ervoor dat de schimmel die de groene aanslag veroorzaakt in het microklimaat kon gedijen.

Met pijn in het hart werd er besloten tot het slopen van de pas gebouwde parkeerplaats. En met resultaat want na een paar maanden melden de eerste waterdruppels zich weer in de bovenste zaal. Daarnaast werd er een lift aangelegd. Het idee hierachter is dat bezoekers met name zweten en hijgen als ze omhoog klimmen en door een lift aan te leggen vermijdt je dus veel zweet en adem.

En het werkt want de groene aanslag verliest snel terrein en er wordt verwacht dat het binnen een paar jaar helemaal verdwenen is. En eerlijk is eerlijk, een lift naar boven is eigenlijk een heerlijke luxe.

Museum

Eenmaal boven kan je terug naar de camping of gîte of je kan nog even in het museum kijken. Hoewel ik eigenlijk voor de grot kwam ben ik toch even naar binnen gewandeld en het viel niet tegen.

In het moderne gebouw, met prima toiletten trouwens, bevindt zich een interessante collectie archeologische vondsten uit de omgeving. De Ardèche was in de prehistorie ook een populaire plek om te verblijven. Er wordt in de omgeving dan ook veel opgegraven en een deel daarvan wordt tentoongesteld in dit museum.

Naast deze collecte van allerlei oude spullen zijn de mensen van het museum druk om te laten zien hoe onze voorouders leefden. Letterlijk, want er worden voortdurend allerlei workshops gegeven hoe je vuur moet maken, maak van een berenvacht een elegant jurkje en smakelijk koken boven een vuurtje. En dan alles in het Frans.

Het deed mij een beetje aan de familie uit het steentijdperk van het Kolkhuis denken maar mijn kinderen vonden het enig en hebben zich uitstekend vermaakt. Ook veel andere mensen hadden er schik in en deden mee met de workshops. Ik kan het dan allemaal wel een beetje kinderachtig vinden maar als er zoveel mensen er pret van hebben en zo kennis maken met het verleden, wie ben ik dan om daar over te oordelen? Lekker doen zou ik zeggen!

Tot slot zijn er in de directe omgeving een routes uitgezet waarbij wordt uitgelegd welke planten en dieren in deze omgeving leven.